De of het aanbesteder?
De aanbesteder
Is het de of het aanbesteder
In de Nederlandse taal gebruiken wij de aanbesteder.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: contracting authority
Deutsch: Auftraggeber | Bekijk of het der of die Auftraggeber is.
Français: pouvoir adjudicateur | Bekijk of het Le o La pouvoir adjudicateur is.
Jou of jouw: jouw aanbesteder
Buigings-e:
Mooi of mooie aanbesteder
Groot of grote aanbesteder
Half of halve aanbesteder
Grappig of grappige aanbesteder
Leeg of lege aanbesteder
leuk of leuke aanbesteder
Vet of vette aanbesteder
Snel of snelle aanbesteder
Wit of witte aanbesteder
Klein of kleine aanbesteder
Rood of rode aanbesteder
Dik of dikke aanbesteder
Oud of oude aanbesteder
Goed of goede aanbesteder
Wat rijmt er op aanbesteder
Elk of elke: Elke aanbesteder
Aanwijzend voornaamwoord: Die aanbesteder
Bezittelijk voornaamwoord: Onze aanbesteder
Wat rijmt er op aanbesteder
Buigings-e:
Mooi of mooie aanbesteder
Groot of grote aanbesteder
Half of halve aanbesteder
Grappig of grappige aanbesteder
Leeg of lege aanbesteder
leuk of leuke aanbesteder
Vet of vette aanbesteder
Snel of snelle aanbesteder
Wit of witte aanbesteder
Klein of kleine aanbesteder
Rood of rode aanbesteder
Dik of dikke aanbesteder
Oud of oude aanbesteder
Goed of goede aanbesteder
Wat rijmt er op aanbesteder
Elk of elke: Elke aanbesteder
Aanwijzend voornaamwoord: Die aanbesteder
Bezittelijk voornaamwoord: Onze aanbesteder
Wat rijmt er op aanbesteder
Oefening van de dag