De of het deflecteren?
Het deflecteren
Is het de of het deflecteren
In de Nederlandse taal gebruiken wij het deflecteren.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: Deflect
Deutsch: Ablenken | Bekijk of het der of die Ablenken is.
Français: Dévier | Bekijk of het Le o La Dévier is.
Jou of jouw: jouw deflecteren
Buigings-e:
Mooi of mooie deflecteren
Groot of grote deflecteren
Half of halve deflecteren
Grappig of grappige deflecteren
Leeg of lege deflecteren
leuk of leuke deflecteren
Vet of vette deflecteren
Snel of snelle deflecteren
Wit of witte deflecteren
Klein of kleine deflecteren
Rood of rode deflecteren
Dik of dikke deflecteren
Oud of oude deflecteren
Goed of goede deflecteren
Wat rijmt er op deflecteren
Elk of elke: Elk deflecteren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat deflecteren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons deflecteren
Wat rijmt er op deflecteren
Buigings-e:
Mooi of mooie deflecteren
Groot of grote deflecteren
Half of halve deflecteren
Grappig of grappige deflecteren
Leeg of lege deflecteren
leuk of leuke deflecteren
Vet of vette deflecteren
Snel of snelle deflecteren
Wit of witte deflecteren
Klein of kleine deflecteren
Rood of rode deflecteren
Dik of dikke deflecteren
Oud of oude deflecteren
Goed of goede deflecteren
Wat rijmt er op deflecteren
Elk of elke: Elk deflecteren
Aanwijzend voornaamwoord: Dat deflecteren
Bezittelijk voornaamwoord: Ons deflecteren
Wat rijmt er op deflecteren
Oefening van de dag