De of het fabeltje?
Het fabeltje
Is het de of het fabeltje
In de Nederlandse taal gebruiken wij het fabeltje.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: myth
Deutsch: Mythos | Bekijk of het der of die Mythos is.
Français: mythe | Bekijk of het Le o La mythe is.
Jou of jouw: jouw fabeltje
Buigings-e:
Mooi of mooie fabeltje
Groot of grote fabeltje
Half of halve fabeltje
Grappig of grappige fabeltje
Leeg of lege fabeltje
leuk of leuke fabeltje
Vet of vette fabeltje
Snel of snelle fabeltje
Wit of witte fabeltje
Klein of kleine fabeltje
Rood of rode fabeltje
Dik of dikke fabeltje
Oud of oude fabeltje
Goed of goede fabeltje
Wat rijmt er op fabeltje
Elk of elke: Elk fabeltje
Aanwijzend voornaamwoord: Dat fabeltje
Bezittelijk voornaamwoord: Ons fabeltje
Wat rijmt er op fabeltje
Buigings-e:
Mooi of mooie fabeltje
Groot of grote fabeltje
Half of halve fabeltje
Grappig of grappige fabeltje
Leeg of lege fabeltje
leuk of leuke fabeltje
Vet of vette fabeltje
Snel of snelle fabeltje
Wit of witte fabeltje
Klein of kleine fabeltje
Rood of rode fabeltje
Dik of dikke fabeltje
Oud of oude fabeltje
Goed of goede fabeltje
Wat rijmt er op fabeltje
Elk of elke: Elk fabeltje
Aanwijzend voornaamwoord: Dat fabeltje
Bezittelijk voornaamwoord: Ons fabeltje
Wat rijmt er op fabeltje
Oefening van de dag