De of het aanpraten?
Het aanpraten
Is het de of het aanpraten
In de Nederlandse taal gebruiken wij het aanpraten.
Elke dag een e-mail ontvangen met de oefening?
English: foist
Deutsch: unterschieben | Bekijk of het der of die unterschieben is.
Français: imposer | Bekijk of het Le o La imposer is.
Jou of jouw: jouw aanpraten
Buigings-e:
Mooi of mooie aanpraten
Groot of grote aanpraten
Half of halve aanpraten
Grappig of grappige aanpraten
Leeg of lege aanpraten
leuk of leuke aanpraten
Vet of vette aanpraten
Snel of snelle aanpraten
Wit of witte aanpraten
Klein of kleine aanpraten
Rood of rode aanpraten
Dik of dikke aanpraten
Oud of oude aanpraten
Goed of goede aanpraten
Wat rijmt er op aanpraten
Elk of elke: Elk aanpraten
Aanwijzend voornaamwoord: Dat aanpraten
Bezittelijk voornaamwoord: Ons aanpraten
Wat rijmt er op aanpraten
Buigings-e:
Mooi of mooie aanpraten
Groot of grote aanpraten
Half of halve aanpraten
Grappig of grappige aanpraten
Leeg of lege aanpraten
leuk of leuke aanpraten
Vet of vette aanpraten
Snel of snelle aanpraten
Wit of witte aanpraten
Klein of kleine aanpraten
Rood of rode aanpraten
Dik of dikke aanpraten
Oud of oude aanpraten
Goed of goede aanpraten
Wat rijmt er op aanpraten
Elk of elke: Elk aanpraten
Aanwijzend voornaamwoord: Dat aanpraten
Bezittelijk voornaamwoord: Ons aanpraten
Wat rijmt er op aanpraten
Oefening van de dag